woensdag 30 januari 2013

La dolce vita


Het is een zwaar bewolkte namiddag in Rome.
Regen klettert eindeloos op de eeuwenoude straatstenen.
De jonge vrouw heeft zich warm aangekleed.
Ze draagt een paraplu.
Met stevige passen loopt ze door een smalle winkelstraat, die uitkomt aan de Campo de' Fiori, waar de bloemenmarkt net ten einde loopt.
De kasseien vormen kuilen en hobbels door al die miljoenen stappen die er al op gezet zijn.
Haar schoenen zijn niet waterdicht, ze baant zich een weg en probeert de vele plassen te omzeilen.

Hij staat in de deuropening van zijn winkel, wanneer zij hem passeert.
Zijn oog valt op haar, zij kijkt dromerig voor zich uit en merkt niet op hoe ze hem fascineert.
Hij wil met haar praten, besluit haar te volgen.
Dus steekt hij zijn paraplu op en loopt met haar mee.
Ze heeft hem nog altijd niet opgemerkt, hij houdt wat afstand.
Wachtend op het juiste moment om haar aan te spreken.
Als ze het marktplein bijna voorbij is waagt hij het erop.

In dromen verzonken wandelt ze door de regen als ze plotseling zijn stem hoort.
Wanneer ze opkijkt loopt hij naast haar, verschijnt zijn gezicht vanonder zijn paraplu.
Een lange, slanke jongeman kijkt haar vriendelijk aan.
Zijn ogen hebben dezelfde zeegroene kleur als de hare.
Ze staan stil, tegenover elkaar.
Voorzichtig vraagt hij waar ze vandaan komt, waarheen ze gaat.
Ze is gecharmeerd van zijn moed, om haar zomaar te benaderen.
Het verbaast haar niet dat hij haar mee vraagt voor een drankje.
Thee, het klinkt zo schattig en onschuldig.
Het is maar koud en nat en ze heeft de tijd, dus waarom eigenlijk niet?
Dus stemt ze in en wandelen ze samen verder.

De ruimte is warm ingericht, met zachte banken en sfeervol licht.
Het lijkt een soort oud klooster, verbouwd tot bar.
Ze praten, stellen elkaar vragen, leren elkaar kennen.
Hij is Joods en gelooft in de hemel.
Zij gelooft in haar goedheid en vindt dat voldoende.
Ze zegt dat hij dus niet met haar mag trouwen.
Hij lacht en schudt zijn hoofd.
Ze drinken thee.
Ze vinden elkaar leuk.
Soms valt het gesprek even stil en vangen hun blikken elkaar.
Soms raakt hij haar zachtjes aan, of veegt hij een lok uit haar gezicht.
Soms kussen ze elkaar, hij had gevraagd of het mocht.
Ze vond dat het mocht.

Het is twee uur later als ze afscheid nemen.
Hij moet terug naar zijn winkel, zij heeft een afspraak met vrienden in een bar.
Buiten is het inmiddels donker, de regen stroomt nog altijd door.
Rome lijkt natter dan ooit, maar het geeft ze niet.
Een stukje lopen ze met elkaar op.
Wijst hij haar de kortste weg.
Na een laatste kus zeggen ze gedag.

Ze kijkt nog één keer om.
Hij ook, ze lachen en zwaaien naar elkaar.
Dan loopt ze door, op weg naar de bar.
Waar vrienden haar verwachten.
Waar haar leven, dat zojuist twee uren stil heeft gestaan, gewoon weer in gang wordt gezet.
Alles is nog precies zoals het was.
Alleen in haar hoofd is het even anders.
Verwonderd over de onverwachtheid van sommige belevenissen.
En de magie die kan ontstaan als je je mee durft te laten voeren door het onbekende.
Waardoor ze zich soms voelt als in een film, een boek, heel even.
Ze besluit dat ze van haar leven houdt.
En stapt in een diepe plas.



















zaterdag 26 januari 2013

Eeuwige frons

Ze staat voor mij in de rij bij Gate 4.
Klein, donkerbruine huidskleur, lange, zwarte krullen.
Mooi vrouwtje om te zien, op zich.
Fijn gebouwd met mooie, ronde billen.
Zo sta ik haar te observeren, in mij op te nemen.

Niet omdat ik verder niets te doen heb daar in die zoveelste wachtrij naar Rome.
Maar ze fascineert mij enorm.
En dan is er met name één onderdeel van haar dat mij er zwaar toe verleidt om in een staar te vallen.
Dat kinderlijk ongegeneerde aangapen, ik heb de neiging daartoe nogal eens en ik merk dat ik mij in dit geval echt moet inhouden.
Mijn ogen zetten zich steeds weer vast op dat ene punt.
Haar wenkbrauwen.
Tenminste, als je dat wenkbrauwen mag noemen.
Want mijn God.
Ze staat dichtbij, dus ik kan zien dat ze boven haar ogen van nature nauwelijks beschikt over beharing.
Het is dus niet zo dat ze zelf de hele boel heeft weggeplukt, geloof ik.
Nee, ze heeft ze gewoon niet.
Wenkbrauwen.
Ze wilde ze wel heel graag hebben.
Dus is ze zelf aan de slag gegaan.
Met zwarte verf, eyeliner, zoiets, heeft ze twee lange, zwarte strepen getrokken.
Ze glanzen een beetje en ze lopen veel te ver door.
En het ergste is, dat ze ze niet op de oorspronkelijke plek heeft gezet.
Maar zeker anderhalve centimeter erboven, waardoor je de randen van haar oogkassen duidelijk ziet liggen.
Ze is ook niet echt in staat om ze te bewegen.
Haar substituut wenkbrauwen staan in een vorm die haar gezicht in permanente staat van verbazing zet.
Een soort verwarde, Afrikaanse Pierrot.

Ik kan niet stoppen ernaar te kijken.
Hoe.
Kun je zoiets doen.
Hoe kun je jezelf in Godsnaam zo toetakelen, in de spiegel kijken en vervolgens vinden dat het goed is?

"Zo, ik zie eruit."
Jazeker.
Je ziet eruit.





zondag 13 januari 2013

Vluchtpoging

Pianoles is klaar en we wandelen naar huis.
Nu proberen we te vliegen.
Hand in hand, tegen beter weten in.
Een korte aanloop, aftellen en gaan!
De koude, grijze stoep laat ons steeds weer even los.
Maar telkens veel te kort.
Soms lijkt het te lukken.
Voelt het alsof we net iets langer in de lucht blijven hangen.

Wat is het zwaar als je dan weer neerkomt.
Als je voelt hoe je onvliegbare lijf weer op die harde aardbol dreunt.
We kunnen het niet, vliegen.
Hoe graag we ook willen.
Ik denk aan Elliot, hoe hij met E.T. voorin zijn fietsmandje
zó de hemel in crosst.
Voorbij de maan en weer terug.
En ik wens heel even dat ik in een film leef.
Waarin alles kan, wat je ook maar verzint.

En dan lukt het.
Bij de laatste aanloop raken onze voeten los van de tegels.
Stijgen we op tot hoog boven de daken.
Scheren we over Oud-Woensel als een stel woeste kraaien.
Pianoles is niet gebeurd.
Ons huis bestaat niet.
Het enige wat we hebben is het nu.
Nu en de lucht en al die ruimte om ons heen.
Even helemaal weg, van alles en iedereen.
Zo cirkelen we richting ons nest.
Strijken we zachtjes neer.
Om thuis te komen.
Met onze zware, niet vliegende mensenvoeten.

Mijn dochter rent naar haar buurmeisje.
En ik ga koken.
We eten notenrijst vanavond.


















Foto: Jan von Holleben




woensdag 9 januari 2013

Droomkerel




Wat gaat er in Godsnaam in zijn kop om.
Gáát er iets in zijn kop om.
Op het moment dat hij op deze manier naar me kijkt.
Met een blik die een soort verwachting uitstraalt,
maar tegelijk ook zo leeg is.
Een inhoudsloze blik.
En hij kijkt naar me alsof hij wacht tot ik het voor hem invul.
Die leegte van hem.

Het is avond, we zijn alleen, hij en ik.
Ik wil schrijven, dus zit ik aan tafel.
Hij kan daar niets mee.
Hij wil op de bank, met mij.
Een beetje hangen, wat knuffelen, misschien in slaap vallen.
Heerlijk hoor, zo af en toe.
Maar niet nu.
Ik wil schrijven, dus laat me.

Nu staat hij in de kamer naar mij te staren.
Al zeker een half uur.
Af en toe verplaatst hij zich.
Naar de keuken, of bij de verwarming.
Onder de tafel.
En hij wacht.
Op mij.
Op iets van mij.
Het werkt mij lichtelijk op mijn zenuwen.
Ik moet er een beetje van zuchten.

Mijn kerel is leeg.
Hij denkt niet.
Hij bestaat gewoon alleen maar.
Hij is.
En daar is alles mee gezegd.

Wat moet ik met zo'n vent.
Het is dat hij hier bij me woont.
Anders had ik hem naar huis gestuurd.